Albert-Einstein


Skelettenvrouw is een jachtverhaal over de liefde. In verhalen uit het noorden is liefde geen romantische rendez-vous van twee geliefden. Verhalen uit de poolstreken beschrijven liefde als een verbinding van twee wezens die door hun gezamelijke kracht elkaar of een van beiden in staat stellen in contact te treden met de wereld van de ziel en deel te hebben aan het lot, als in een dans met leven en dood.

Om dit te kunnen begrijpen, moeten we inzien dat daar, in die medogenloze omgeving, in een jagerscultuur die bijna de zwaarste ter wereld is, liefde niet zomaar wat flirten of iemand versieren is, puur voor eigen genoegen; het is een duidelijke band geweven van de taaie geestelijke vezels van volharding, een verbinding die standhoudt in tijden van overvloed en schaarste, tijdens de allermoeilijkste maar ook allergewoonste dagen en nachten.

De verbinding van twee wezens wordt door de Inuit gezien als angakok, iets magisch, als een betrekking waardoor 'de hogere machten' zich aan beide individuen openbaren. Maar een dergelijke verbinding stelt wel eisen. Om zo'n duurzame liefde tot stand te kunnen brengen, moet je een derde partner uitnodigen. Deze derde partner is Skelettenvrouw. Ze wordt ook wel vrouwe Dood genoemd, en als zodanig is ze het principe van Leven/Dood/Leven in een van haar vele vermommingen. In deze gedaante is Vrouwe Dood geen gesel maar een Godin.

In een relatie speelt ze de rol van het orakel dat weet wanneer de verschillende cycli moeten beginnen en eindigen. In die hoedanigheid is ze het wilde aspect van een relatie, het aspect dat mannen zo vrezen... en vrouwen soms ook, want als je het geloof in transformatie kwijt bent, dan zijn de natuurlijke cycli van groei en verval eveneens afschrikwekkend.

Om een duurzame liefde tot stand te brengen moet Skelettenvrouw in de relatie worden toegelaten en door beide geliefden omarmd worden. Hier in dit oude Inuit-verhaal, staan de psychische stadia beschreven die gevolgd moeten worden voor deze omarming kan plaatsvinden. Laten we eens naar de beelden kijken die uit de rook van dit verhaal oprijzen.

 

Skelettenvrouw

Ze had iets gedaan dat haar vader afkeurde, al wist niemand meer wat dat geweest was. Maar haar vader had haar naar de steile rotsen langs de kust gesleurd en haar over de rand in zee geworpen. Daar hadden de vissen haar vlees  weggevreten en haar ogen uitgerukt. Nu lag ze op de zeebodem, terwijl haar slelet om en om draaide met de stroom.

Op een dag wierp een visser daar zijn hengel uit, nou eerlijk gezegd hedden heel wat vissers deze baai al eens aangedaan.  Maar deze visser was ver van huis geraakt en wist niet dat de plaatselijke vissers deze inham meden omdat het er volgens hen spookte.

De haak van de visser zakte langzaam door het water naar beneden en bleef uitgerekend in de ribbenkast van Skelettenvrouw steken. De visser dacht: ‘O, nou heb ik me toch een kanjer! Nou heb ik toch beet!’ Hij stelde zich al voor hoeveel mensen van deze grote vis zouden kunnen eten, hoelang ze ermee toe zouden kunnen, hoelang hij verlost zou zijn van het vermoeiende jagerswerk. En terwijl hij met dit zware gewicht aan het eind van zijn haak worstelde, veranderde de zee in een schuimende , kolkende massa; zijn kajak schudde en danste op de golven, want zij daar beneden vocht om zich te bevrijden. maar hoe harder ze vocht, hoe vaster ze in de lijn verstrikt raakte. Wat ze ook deed,  ze werd onverbiddelijk omhooggesleurd, opgehaald aan de beenderen van haar eigen ribben.                       

De jager had zich omgedraaid om zijn net binnen te halen, dus hij zag haar kale hoofd niet boven de golven opdoemen, zag de kleine koraaldiertjes niet die in de oogkassen van haar schedel glinsterden, zag de schaaldieren niet op het oude ivoor van haar tanden. Toen hij zich met zijn net omdraaide, was haar hele lichaam, of wat daarvan over was, boven water gekomen en hing zij met haar lange voortanden aan de punt van zijn kajak.

‘O!’ riep de man, en zijn hart zonk hem in de knieen,  zijn ogen verborgen zich van schrik op zijn achterhoofd en zijn oren werden vuurrood. ‘O!’ schreeuwde hij. Hij stootte haar met zijn riem van de boeg af en begon als een bezetene naar de kust te roeien.  En omdat hij niet besefte dat ze nog  aan zijn lijn vastzat, was hij nog banger, want het leek wel of ze op haar tenen stond en hem de hele weg naar de kust achterna zat. Hoe hij zijn kajak ook liet zigzaggen, ze bleef vlak achter hem. Haar adem rolde in wolken stoom over het water en haar armen zwaaiden wild alsof ze hem zo naar de diepte zou sleuren.                       

‘Ooooooo!’ jammerde hij toen hij het strand bereikte. Met 1 sprong was hij uit zijn kajak, zijn hengel in de hand, en hij zette het op een lopen, terwijl het koraalwitte lichaam van Skelettenvrouw, nog steeds in de vislijn verstrikt, vlak achter hem aanhobbelde.Hij rende over de rotsen en zij volgde hem. Hij rende over de bevroren toendra en ze bleef hem op de hielen zitten. Hij rende over het vlees dat te drogen was gelegd en onder zijn mukluks in stukken brak.                                

Al die tijd bleef ze vlak achter hem en graaide, terwijl ze werd voortgesleurd, zelfs wat van de bevroren vis mee. Ze begon die op te schrokken, want ze had in geen eeuwen iets te eten gehad.Tenslotte bereikte de man zijn sneeuwhuis. Hij dook de tunnel in en haastte zich op handen en knieen naar binnen. Hijgend en snakkend naar adem lag hij in het donker, terwijl zijn hart tekeerging als een trommel, een machtige trommel. Eindelijk veilig, helemaal veilig, ja, veilig, de goden zij dank! Raaf, ja  dank u, Raaf, en de edelmoedige Sedna! Eindelijk… veilig.

Stel je voor, toen hij zijn olielamp aanstak; daar lag ze….het…als een warrige hoop op zijn sneeuwvloer, een hiel over haar schouder, een knie in haar ribbenkast, een voet over haar elleboog.  Naderhand kon hij niet zeggen wat het geweest was, misschien had het licht van het vuur haar trekken verzacht, of misschien kwam het wel omdat hij  een eenzame man was.  Maar een gevoel van zachtmoedigheid vulde zijn gemoed, en langzaam stak hij zijn groezelige handen naar haar uit en begon haar,  onder het mompelen van zachte woordjes als een moeder tegen haar kind, uit de vislijn te bevrijden.                                    

‘O, na ,na,  na.’ Eerst maakte hij haar tenen los, daarna haar enkels. ‘O, na, na, na,.’  Zo werkte hij tot diep in de nacht door, totdat de beenderen van Skelettenvrouw weer allemaal zaten waar ze bij een mens horen te zitten, vervolgens wikkelde hij haar in een bontvel om haar warm te houden.                   

Hij pakte een vuursteen uit zijn leren mouw en gebruikte wat van zijn haar om nog wat meer vuur te maken. Terwijl hij het kostbare hout van zijn hengel in de olie zette en de vislijn opwond,  liet hij af en toe zijn blik op haar rusten.  En zij in het bontvel zei geen woord- ze zou niet durven-omdat ze bang was dat deze jager haar mee naar buiten zou nemen en van de rotsen zou werpen, zodat haar beenderen in duizend stukken zouden breken.

De man werd slaperig, kroop onder zijn slaaphuiden en lag al gauw te dromen. En zoals je weet, rolt er soms als een mens slaap, zomaar een traan uit het oog van de dromer.  We  weten nooit door wat voor soort droom dit veroorzaakt wordt, maar wel dat het een droom vol droefheid of verlangen is. En dit gebeurde nu ook bij de man.                                

De  Skelettenvrouw zag de traan glinsteren in het schijnsel van het vuur, en plotseling kreeg ze zoooo’n dorst. Ze kroop rammelend en ratelend naar de slapende man toe en zette haar mond aan die traan. Die ene traan was als een rivier, en ze dronk en dronk en dronk tot haar jarenlange dorst gelest was.

Naast hem liggend, stak ze haar hand in de borst van de slapende man en haalde zijn hart eruit, de machtige tommel. Ze ging zitten en begon op beide zijden ervan te roffelen: Bom, bomm…..Bom, Bommmm! Terwijl ze op de trommel sloeg, begon ze luid te zingen: ‘Vlees, vlees, vlees! Vlees, vlees, vlees!’ En tjdens het zingengroeide er langzaam maar zeker weer vlees op haar beenderen. Ze zong zich een spleet tussen haar benen, en borsten die zo lang waren dat ze zich ermee kon warmen, en alles wat een vrouw verder nodig heeft.                                

En toen ze helemaal klaar was, zong ze ook nog de slapende  man de kleren van het lijf en kroop bij hem in bed, met haar huid tegen zijn huid. Ze stopte de grote trommel, zijn hart, weer in zijn lichaam.  En zo werden ze wakker, in een innige omhelzing, verstrengeld na hun nacht samen,  maar nu op een andere manier, een die goed en blijvend was.

De mensen, die niet meer weten waarom het haar aanvankelijk zo slecht vergaan was, zeggen dat zij en de visser samen vertrokken en altijd goed te eten hadden dankzij de schepsels die ze in haar leven onder water had leren kennen. De mensen zeggen dat het echt gebeurd is, en meer weten ze er niet van.

 

Een prachtig verhaal van Clarissa Pinkola Estés, uit 'Een Wolfsvrouw vertelt' & 'De Ontembare vrouw'.

"Voor liefde heb je niet alleen kracht nodig, maar ook wijsheid. Kracht komt voort uit de geest. Wijsheid is afkomstig van Skelettenvrouw. Zoals we in dit verhaal zagen, moet je een relatie durven aangaan met het principe van Leven/Dood/Leven, als je de rest van je leven voldoende voedsel wilt hebben. Wanneer we dat doen, modderen we niet langer maar wat aan, hengelend naar fantasieën, maar zien we in dat je, voor het tot standbrengen van een echte relatie, niet om de noodzaak van het sterven en de schok van nieuwe geboorten heen kunt. Het is Skelettenvrouw die ons laat zien dat een leven dat we met een ander delen in voor- en tegenspoed, bij ieder einde en nieuw begin, een hechte liefde schept die met niets te vergelijken valt. Dit verhaal is een treffende metafoor voor wat tegenwoordig het struikelblok in de liefde is: de angst voor het principe van Leven/Dood/Leven, voor het aspect van de dood (eindigheid) in het bijzonder..." 


Art: Sedna, van Antony Galbraith